Op een oplopende plankenvloer staat de tafel, waaromheen een U-vormige bank met schraagvormige poten is geplaatst. Achter de tafel zit Christus temidden van de opeengedrongen apostelen tussen Johannes, die met zijn hoofd aan Christus' borst rust, en Petrus, die half naar hem is toegewend en met de linkerarm op de tafel steunt. Achter deze groep bevinden zich vijf, waarschijnlijk staande, apostelen. Christus reikt Judas met een hand het brood aan en heeft de linker voor zich op de tafel. Links zijn twee apostelen in gesprek: de voorste van hen zit op de bank, waarop ook Judas en rechts nog twee andere apostelen zijn gezeten. Judas, wiens gelaat grovere trekken vertoont dan dat van de overige figuren, heft beide handen op en heeft de geldbuidel naast zich op de bank staan. De apostel rechts vooraan zit met gevouwen handen en kijkt naar het brood, de naast hem zittende apostel, met bolle wangen, tuurt schuin voor zich uit. Op de tafel op een komfoor een schotel met een gebraden lam, twee kroezen en een broodje. De apostelen dragen allen mantels.