De ronde kan rust op een zeslobbige voet. Deze bestaat uit een lage rechtwandige basis, een gewelfd gedeelte, een glad ingesnoerd middendeel en een gedrukt bolvormige nodus. De lobben aan de onder- en bovenzijde zijn gevormd als uit weke delen opgebouwde maskers. Het eivormige lichaam heeft een ingesnoerd ondergedeelte dat is versierd met palmet-achtige bladeren tegen een achtergrond van weke ornamenten. De wand daarboven is gedreven met een rondlopende voorstelling. Weergegeven is de godin Ceres met korenaren en een sikkel in haar vooruitgestoken hand, gezeten op een uit weke delen samengestelde zegekar, door de zee voortgetrokken door een wezen met het voorlijf van een bok en het achterlijf van een slang. Het wezen draagt een mand gevuld met schelpen op de rug en wordt geleid door twee kinderen waarvan er één een stok meedraagt waaraan vissen hangen. De kar wordt geduwd door een derde kind met een stok met vissen in de hand. Hierachter bevinden zich twee gevleugelde zeenimfen, de één een dolfijn troostend, de ander een mand met schelpen dragend. De iets inspringende hals heeft weer een zeslobbige onderzijde met maskers, een glad ingesnoerd middendeel, en een hoge, brede schenktuit. Deze heeft een uit weke delen opgebouwde rand die op enkele plaatsen omkrult. Het S-vormige uit weke vormen opgebouwde oor heeft de vorm van een zeeslang. Deze bijt zich vast in de opkrullende achterzijde van de liprand en volgt met zijn staart de contour van de hals van de kan.