Op een oplopende vloer zit achter een gedekte ronde tafel Christus tussen de beide Emmaüsgangers; rechts van hen staan een man en een vrouw. Christus is afgebeeld op het moment, dat Hij het brood breekt. Op zijn handen de stigmata. De links van Hem in profiel zittende Emmaüsganger houdt de vingers tegen een getorste kroes en heeft de linkerhhand naast zich op de tafel. De tweede Emmaüsganger wendt zijn blik naar Christus, houdt met de rechterhand een plooi van de mantel op en trekt met de linker een deel daarvan over de schoot. De staande man wijst met de linkerhand in de richting van Christus, de vrouw draagt in beide handen een afgedekte schaal aan. Op de tafel met gotische, geprofileerde kruisvoet getorste kroezen en ronde plakjes. Christus en Emmaüsgangers zijn als reizigers uitgebeeld. Zij dragen een hoed van bont en mantels over een lang, om het middel door een riem samengehouden gewaad met mouwen. De staande man met baret draagt een met knopen voor de borst gesloten jak en riem; de vrouw met linnen muts een kort schort over een kleed met plat liggende kraag en schoeisel aan de voeten.