Gezicht op Tripolis

Reinier Nooms (eigenhandig gesigneerd), 1662 - 1668

Vier gezichten op Noord-Afrikaanse steden. Reinier Nooms, ca. 1665. Om de Nederlandse koopvaardij te beschermen trad de oorlogsvloot op tot ver buiten de eigen kustwateren. De hier afgebeelde Middellandse zeehavens Algiers, Tunis, Tripolis en Salee waren de thuishavens van kapers, die de Nederlandse scheepvaart schade berokkenden. Onder dreiging van oorlogsschepen werd getracht verdragen te sluiten met deze steden. Tussen 1661 en 1663 ondernam admiraal Michiel de Ruyter een tocht naar de Middellandse Zee om op te treden tegen de kaapvaart. Op het schilderij van Algiers is De Ruyter's schip de Liefde op de voorgrond te zien. Deze serie schilderijen hing in een zaal van de Amsterdamse Admiraliteit. De zeemacht van de Republiek was verdeeld over vijf regionale admiraliteitscolleges, waarvan er één in Amsterdam zetelde.

  • Soort kunstwerkschilderij
  • ObjectnummerSK-A-1398
  • Afmetingendrager: hoogte 62,6 cm x breedte 109,4 cm x dikte 3,5 cm (incl. achterkantbescherming), buitenmaat: diepte 6 cm (drager incl. SK-L-4875)
  • Fysieke kenmerkenolieverf op doek

Reinier Nooms

View of Tripoli

Amsterdam, Amsterdam, 1662 - 1668

Inscriptions

  • signature, on a flag:R. Zeeman

Conservation

  • H. Kat, december 1999: cleaned

Provenance

…; Admiraliteit van Amsterdam (Admiralty of Amsterdam);1J.M. Obreen, Catalogus der verzameling modellen van het Departement van Marine, The Hague 1858, p. 173. transferred from the Ministerie van Marine (Department of the Navy), The Hague, to the museum, 1883

Object number: SK-A-1398


Entry

View of a harbour with town and ships, seen from the sea.

The Amsterdam Admiralty commissioned Reinier Nooms to make four paintings (now SK-A-1396, SK-A-1397, SK-A-1398 and SK-A-1399) after peace with Algiers and other North African states was achieved. It is thought that they were intended as a present for Michiel Adriaensz de Ruyter, but instead they remained with the Amsterdam Admiralty. In 1663, the Amsterdam-based captain Joris de Caulery received a chain worth a hundred silver ducats from the Staten Generaal in return for his present of these four paintings made by Nooms.2G. Sanders, Het present van staat. De gouden ketens, kettingen en medailles verleend door de Staten-Generaal, 1588-1795, Hilversum 2013, pp. 249-51. Obreen incorrectly identified the town in the painting as Syracuse.3J.M. Obreen, Catalogus der verzameling modellen van het Departement van Marine, The Hague 1858, p. 173. Sanders on the other hand states that the painting represents the island of Malta, see G. Sanders, Het present van staat. De gouden ketens, kettingen en medailles verleend door de Staten-Generaal, 1588-1795, Hilversum 2013, p. 249, note 72.


Literature

J.M. Obreen, Catalogus der verzameling modellen van het Departement van Marine, The Hague 1858, p. 173; P.J.J. van Thiel et al., All the Paintings of the Rijksmuseum in Amsterdam: A Completely Illustrated Catalogue, coll. cat. Amsterdam 1976, p. 419; K. Bejjit, ‘Merchants, Diplomats, and Corsairs: The Dutch in Barbary in De Ruyter’s Time’, in J.R. Bruijn et al. (eds.), De Ruyter: Dutch Admiral, Rotterdam 2011, pp. 57-75


Citation

J. van der Vliet, 2016, 'Reinier Nooms, View of Tripoli, Amsterdam, 1662 - 1668', in J. van der Vliet and A. Lemmers (eds.), Navy Models in the Rijksmuseum, online coll. cat. Amsterdam: https://data.rijksmuseum.nl/20027353

(accessed 6 December 2025 09:49:15).

Footnotes

  • 1J.M. Obreen, Catalogus der verzameling modellen van het Departement van Marine, The Hague 1858, p. 173.
  • 2G. Sanders, Het present van staat. De gouden ketens, kettingen en medailles verleend door de Staten-Generaal, 1588-1795, Hilversum 2013, pp. 249-51.
  • 3J.M. Obreen, Catalogus der verzameling modellen van het Departement van Marine, The Hague 1858, p. 173. Sanders on the other hand states that the painting represents the island of Malta, see G. Sanders, Het present van staat. De gouden ketens, kettingen en medailles verleend door de Staten-Generaal, 1588-1795, Hilversum 2013, p. 249, note 72.