In 1761 bezocht de Schotse architect en oudheidkundige James Byres de pas ontdekte Etruskische graftombes in Tarquinia. Byres, verkerend in de kringen van Piranesi en Winckelmann, ondernam de tocht in gezelschap van de jonge Poolse kunstenaar Franciszek Smuglewicz die hij opdracht gaf tekeningen te maken van de tombes. Deze zouden de basis vormen voor een luxe geïllustreerde uitgave over de Etruskische graven die Byres in London wilde laten verschijnen naar voorbeeld van de uitgaven van Piranesi. Christopher Norton, een vriend van Byres, graveerde op basis van de tekeningen van Smuglewicz hiertoe circa 57 koperplaten. De inschrijvingen op de uitgave vielen echter tegen, het project kwam niet van de grond en de koperplaten raakten uit beeld. Byres gaf in 1805 te kennen alleen nog een aantal proefdrukken te bezitten. De koperplaten doken lang na Byres dood op in Londen en werden circa 70 jaar na hun ontstaan uitgegeven in het standaardwerk Hypogaei or Sepulchar Caverns of Tarquinia, the Capital of Ancient Etruria (Londen, 1842). De onderhavige drie prenten zijn proefdrukken uit de tijd van ontstaan (circa 1762-1770) op onversneden vellen papier, vergelijkbaar met dat waarop Piranesi zijn etsen drukte. De tekeningen van de tombes door Smuglewicz en een aantal andere proefdrukken van Nortons prenten maakten deel uit van de Poolse koninklijke verzameling en worden tegenwoordig bewaard in de collectie van de Universiteit van Warschau.