opschrift, recto, handgeschreven: ‘Opden – xviij Augusti xvcLxxxiiij is comen drijven een wonderlick vis aen t’lant van Schouwen een mijl, ende / een halff van ziericzee Hy was lanck 28 . voeten . In de midden was hij dijcke 16 . voeten zijn beck 2 . voet/ sijn / voerhoof was hooch 2 . voet 8 . dumen/ voer breet 1. voet en 7. Dumen/ Bouen zijn ooghe stont een gat daer hij water wt / blaest . die vimme die opten Ruge staet was lanck 2 . voet en 3 . dumen breet ander half voet/ Die vimme die / op de zijde staet was lanck 2 . voet en een half/ zijn swans ander half voet en vijff dumen/ zijn Rugge was rosach / tich onder den buijck wat licht Grauwe/ maer geen tanden in den mont , die oude vischers heeten hem een Hille/ zijn vinnen swartachtich.’