Bestaat uit een voor- en achterblad, beide bovenaan half rond met een uitsteeksel als handvat en naar onderen spits uitlopend in een koperen blaaspijp. Op het voorblad de Vlucht naar Egypte boven een geprofileerde console, waartegen, gezien de daar uitgebeelde banden, twee wapenschilden zijn geplaatst. Maria zit van de beschouwer afgewend op de ezel, die naar rechts gaat en door Jozef aan de teugel wordt geleid. Zij heeft haar wijde mantel om zich en het kind heen geslagen, dat naar haar opziet en dat zij in haar linkerarm houdt; een slip van de mantel heeft zij in de rechterhand. Jozef loopt met grote passen voorop en ziet naar haar om. Hij houdt in de linkerhand de teugel en in de rechter een staf, die op de schouder rust en waaraan een korfje hangt. Hij draagt een kaproen en een mantel, die over de schouder is teruggeslagen, waardoor een deel van tuniek en mouwen vrijkomt. Het heuvelige landschap toont links boven, tussen geboomte, een boerenhoeve, waarvoor een zuil staat met een omvallend afgodsbeeld; rechts in het veld een man die met een sikkel koren maait. Boven beide taferelen een ommuurde stad met huizen en een torenvormig bouwwerk, waar een trap naartoe leidt. Dit bouwsel bestaat uit twee omgangen met door kantelen omgeven verdiepingen, waarvan de bovenste nog torentjes en waterspuwers vertoont. In het vlakke achterblad een opening met gotisch maaswerk; de koperen blaaspijp heeft een eenvoudige profilering.