Op een langwerpig grondje met enige stronken en rotsen zit geheel rechts de driekwart naar links gewende satyr met de linkerelleboog leunend op een dode geit, die tegen een boomstronk ligt. Hij speelt op een panfluit, die hij met beide handen vasthoudt. Links naast hem zit in halfliggende houding en met over elkaar geslagen poten het satyrwijfje. Zij houdt in de rechterarm een jonge satyr, dat zij zoogt en grijpt met de linkerhand omhoog naar de grote druiventros, die haar door een op haar toestappende jonge satyr wordt voorgehouden. Deze leidt een rij van vier hand in hand dansende Amors; hij trekt de eerste van hen aan de hand, terwijl die onder de boog van de opgestoken armen van de twee laatsten doorduikt, op zijn beurt de tweede Amor achter zich aantrekkend. De voorlaatste knaap wordt op de rug gezien, de laatste houdt een tamboerijn in de opgestoken vrije rechterhand. Het satyrwijfje heeft over haar rechterschouder een mantel, de satyr en de jonge satyr met druiventros hebben het hoofd omkranst met wijnranken, evenals dit het geval is met de meest links staande Amor, die bovendien een slinger van wijnranken over de schouder draagt.
