Japon, fourreau, met een kort lijfje van blauw/roze changerende tafzijde en een rok van laize (machinaal kant) en dito tafzijde, in reliëf geborduurd met veelkleurige bloemen. Model: enkellang, sluikvallend model. Het korte lijfje bloest in een punt middenvoor over. Rok van laize (machinaal kant met een breedtemaat) met een patroon van ovale medaillons en bloemetjes aan gestrikte linten. Op de rug vanuit de taille een gerimpelde strook crepe georgette, die eindigt in een rozet met sleep(?); rondom afgezet met een smal open zoompje. Gevoerd met witte zijde en wit katoenen binnenlijfje. Versiering: de hals en de mouwtjes zijn rondom afgezet met smalle tafzijden bandjes. Het veelkleurige borduurwerk van floszijde en gouddraad dankt het reliëf aan rozetjes van lusjes floszijde waar dun ijzerdraad (laiton?) doorheen gedraaid is. In het borduurwerkwerk zijn steelsteek, ingrijpsteek en knoopsteek gebruikt. Vanaf 1906 werkte de Parijse couturier Paul Poiret (1879-1944) aan een recht silhouet dat idealiter het corset overbodig zou maken. Zijn sluike fourreaux in de Style Directoire en de Style Empire beheersten omstreeks 1910 het modebeeld. De japonnen zijn dan als het ware in drieën gedeeld. De effen ogende rok wordt boven en onder begrensd door dezelfde stof of versiering. Een lange slip van contrasterende kleur en materiaal lijkt de 'enige' verbinding tussen lijf en rokzoom en is bij deze japon op de rug aangebracht. Het machinale kant van deze japon is waarschijnlijk geënspireerd op een achttiende eeuws voorbeeld. Het gedeeltelijk hoog opgewerkte borduurwerk daarentegen volgt de eigentijdse kleuren en mode. Al in 1907 introduceerde Poiret in reliëf uitgevoerd folkloristisch getint borduurwerk.