De koning (1712-1786) zit op een stapvoets gaand paard, dat het rechtervoorbeen heeft opgeheven en het linker achterbeen even van de grond licht; het hoofd is iets naar rechts gewend. Hij houdt met de ene hand de teugel, terwijl de andere in de zijde rust. Hij draagt een uniform o.a. bestaande uit een jas met jabot, handschoenen en laarzen; op het hoofd een pruik en steek, op de jas de Orde van de Zwarte Adelaar, een sjerp om het middel een degen en een degen aan de linkerzij. Het zadel, met aan beide kanten ruiterpistolen in holsters onder een klep, is geplaatst op een schabrak, die, evenals de holsterklep, versierd is met C-voluten in Lodewijk XV-stijl en met franje. Het paard, dat een hoofdtuig draagt, is verbonden met het grondje, een ovale plaat, die verzonken is in een geprofileerd marmeren voetstuk. Dit vertoont op vier zijden versieringen in brons: aam de voorzijde een cartouche met het monogram F[redericus] R[ex] omraamd door twee palmbladeren, waarboven de koningskroon; op een zijde een lier over een muziekboek en een fluit met dwars daaroverheen een lauwerkrans; op de andere zijde een schild met Medusakop, waaronder een helm en degen, waarvan de greep een adelaarskop vertoont, over het geheel een lauwerkrans; op de achterzijde een hoorn van overvloed met korenaren door een band verbonden met een opstaande bebladerde tak.