Amsterdamse grachtenkamer, anoniem, ca. 1745 - ca. 1748
Deze kamer komt uit het – in 1896 afgebroken – huis aan de Amsterdamse Keizersgracht 187. Het pand werd in 1744 geërfd door de koopman Mathijs Beuning, die een nieuw achterhuis liet bouwen met daarin deze grote ontvangstkamer. Beuning was een vooraanstaand lid van de hernhutters, een religieuze broederschap. Vermoedelijk organiseerde hij in deze kamer samenkomsten van de Amsterdamse hernhuttergemeente. Het schoorsteenstuk heeft een religieus onderwerp: het Bijbelse verhaal over de bekering en doop van de kamerling. Tropisch mahoniehout werd rond 1745 in Nederland nog niet veel gebruikt. Een kamerbetimmering van dit hout was dan ook een grote zeldzaamheid. Het hout is gebeeldhouwd in de rococostijl, die ook werd toegepast voor de marmeren schoorsteen en het stucplafond. Het bovendeurstuk, toegeschreven aan Jurriaan Andriessen, werd later in de 18de eeuw aan de kamer toegevoegd.