AK-NM-6589 Beeld van een zittende Liu Hai
• Ongeglazuurd porselein
• Onderdeel van Royers studiecollectie (inventaris Van de Kasteele 1816, nr. 278)
• Mogelijk afkomstig van Susanna Louise Huygens
• Oorspronkelijk twee exemplaren, maar in 1876 slechts één (inventaris Van der Kellen 1876, nr. 6034); Van de Kasteele 1816, nr. 277: twee identieke stukken, maar deze zijn niet meer aanwezig (geen informatie over de ontzameling).
• Gepubliceerd: Jörg 1997, nr. 207.
• Dank aan Ching-Ling Wang voor het lezen van het nmerk
Liu Hai behoort tot het taoïstische pantheon; hij wordt vooral met rijkdom geassocieerd en ook met het eeuwige leven. Net als de Guanyin (AK-NM-6547) past dit beeldje van een Chinese Onsterfelijke in een studie collectie – het documenteren van Chinese goden en mythologische wezens. Vergelijkbare ongeglazuurde beeldjes – niet per se zittende monniken, maar ongeglazuurde figuren in het algemeen – zijn zeldzaam, maar komen wél in verschillende oude collecties voor. Hans Sloane (1660-1753), de verzamelaar wiens collectie de basis vormt van het British Museum had er tenminste één [Jenyns 1953, pl. VI, nr. 4], in de Deense koninklijke collectie zijn twee exemplaren die al in 1690 in een inventaris genoemd werden [Dam-Mikkelsen 1980, nr. EBc 203/204]. In de Engelse koninklijke collectie zijn er drie waarvan er één afkomstig is van de collectie van Mary II in Hampton Court Palace [Ayers 2016, vol. I, nrs. 65, 66 en 309]. Ayers noemt ze ‘waarschijnlijk gemaakt in Dehua’, maar het is opvallend moeilijk vast te stellen of de stukken uit Jingdezehn of Dehua komen. Die onzekerheid is er ook bij de interessante groep witte Chinese beeldjes die in Deventer opgegraven is in de afvalput van Gisbert Cuper (1644-1716), oudheidkundige, filoloog en bestuurder en goede vriend van Nicolaas Witsen (1641-1717) [Mittendorff en Berends 2016]. Het boeiende is dat van Cuper en Witsen bekend is dat zij een grote belangstelling hadden voor culturen en godsdiensten overal ter de wereld. Witsen had beeldjes van hindoeïstische goden waarvan hij tekeningen meestuurde in zijn correspondentie om via zijn geleerden-netwerk hierover meer te weten te komen. Cuper had in zijn bibliotheek volgens een veilingcatalogus die na zijn dood van zijn bezit werd gemaakt, enkele Chinese in China beschilderd beeldjes ‘effigies idolorum sinensium in China depictorum’, die precies in deze belangstelling passen. En dat geldt evenzeer voor de scherp en gedetailleerd gemodelleerde beeldjes die in de beerput zijn gevonden.
Royer kon zijn Liu Hai waarschijnlijk overnemen van zijn oudtante Susanna Louise Huygens (1714-1785). Zij had veel porselein en we weten dat Royer voor een groot bedrag een keuze maakte uit haar nalatenschap, al weten we niet precies wat hij koos. In Susanna Louises boedelbeschrijving is in de rubriek ‘Wit Porceleyn beeldwerk’ ‘Een sittende Chineesche paap, dikbuyk/ Twee dito’ en bij het ‘Japansch en Chineesch Beeldwerk’ vinden we ‘Vier Chineesche zittende beedelmonniken, onverglaaas [verbeterd in: overglaas]/ vier dito anders.’ Royer had oorspronkelijk vier bijna gelijke beelden van zittende mannen, waarvan er nu één over is in het museum. Huygens had er dus maar liefst elf, waarvan niet precies duidelijk is of ze nu wel of niet geglazuurd waren.
Drie zittende bedelmonniken zijn dus uit Royers collectie verdwenen, één al vóór 1876, toen de collectie geïnventariseerd werd en twee waarschijnlijk in de jaren ’20 toen een grote groep porselein via een particuliere verzamelaar op de veiling werd gebracht, omdat de museumdirectie die stukken van weinig museale waarde achtte [Van Campen 2000, pp.151-154]. Veel is netjes geadministreerd, maar sommige stukken waren niet goed genummerd en daarvan kon de afstoting dus niet worden vastgelegd. Hiervan is alleen bekend dat ze bij controles in 1962 en 1991 ontbraken. Een bedelmonnik met op de bodem sporen van het nummer 277 bevindt zich nu in Museum Princessehof in Leeuwarden (NO 2259). Het museum heeft geen informatie over de verwerving, maar het zou goed een door het Rijksmuseum afgestoten monnik kunnen zijn. Het beeldje heeft een zegelmerk ‘werkplaats van Hu Lianxing’ en identieke of zeer vergelijkbare beeldjes komen in verschillende collecties voor. Het Groninger Museum heeft een interessant groepje van een Chinees exemplaar (als Dehua beschreven), samen met twee Delftse navolgingen, één in blauw wit en één in rood aardewerk in navolging van Yixing. De hele groep wordt ca. 1700 gedateerd [Lambooy 2014, p. 246]. Het Peabody Essex Museum in Salem heeft een paar dat geglazuurd is en beschilderd met emails, gemerkt Hing Yun Luen. Volgens Bill Sargent zijn ze gemaakt in Jingdezhen [Sargent 2012, nr. 253].
Bronnen:
Soame Jenyns, ’Oriental Antiquities from the Sloane Collection in the British Museum’, The British Museum Quarterly 18 (1953), pp. 18-20.
Bente Dam-Mikkelsen en Torben Lundbaek, Etnografiske genstande i det kongelige danske Kunstkammer, 1650-1800 = Ethnographic objects in the royal Danish Kunstkammer, 1650-1800, Kopenhagen 1980.
Jan van Campen, Vervolg op: De Haagse jurist Jean Theodore Royer (1737-1807) en zijn verzameling Chinese voorwerpen, Amsterdam, 2000.
William R. Sargent, Treasures of Chinese export ceramics: from the Peabody Essex Museum, New Haven, Londen, 2012.
Susanne Lambooy, ‘Imitation and inspiration: the artistic rivalry between Dutch delftware and Chinese and porcelain’, in: Jan van Campen en Titus Eliëns (red.), Chinese and Japanese porcelain for the Dutch Golden Age, Zwolle, 2014, pp. 230-248.
John Ayers, Chinese and Japanese works of art in the collection of Her Majesty The Queen, Londen, 2016.
Emile Mittendorff en Annelies Berends, ‘Effigies idolorum sinensium. Bijzondere vondsten uit de beerput van Gisbert Cuper in Deventer‘, Vormen uit Vuur 230 (2016-1), pp. 10-19.