Maria zit frontaal op een eenvoudige, geprofileerde bank, waarop een langwerpig kussen ligt. Zij houdt het eveneens frontaal zittende kind op haar linkerknie, steunt het met haar linkerhand en houdt de gebogen rechterarm naar voren. Het kind zegent met de rechterhand en houdt in de linker een vrucht of globe. Moeder en kind zien recht voor zich uit, beiden hebben een onderkin. Maria draagt een kroon, bestaande uit een brede concave band, bovenaan overgaand in zeven halfcirkelvormige uitsteeksels. Deze is geplaatst op een sluier, die tot op de schouders afhangt en het haar bedekt, dat bij de slapen in tressen te voorschijn komt. Zij draagt een gewaad met ronde halsuitsnijding, dat omlaag valt in verticale plooien. die bij het middel door een riem worden doorbroken, en dat vervolgens onder de mantel in kleine golven te voorschijn komt en de schoenpunten vrijlaat. Van de schouders hangt de op de knieën naar rechts toegeslagen mantel, die door de vooruitgestoken arm aan een zijde openstaat, doch aan de andere met teruggeslagen zoom verticaal omlaag loopt, vervolgens de gehele linkerarm bedekt en neerhangt over kussen en bank tot op de bodem. Daar de mantel wordt vastgehouden op het kussen ontstaan regelmatige zakplooien aan beide zijden van Maria's rechterbeen. Het kind, in een tuniek gekleed, is gewikkeld in een om het middel naar links toegeslagen doek, die tussen de benen in regelmatige zakplooien omlaag valt, de voeten vrijlatend.