AK-NM-6513 kopje met Onsterfelijken
• Opengewerkt porselein
• Mogelijk onderdeel van Royers porseleincollectie
• Gepubliceerd: Jörg 1997, nr. 28
Deze midden 17de-eeuwse kleine kom met de opengewerkte wanden en vier medaillons met daarin de Acht Onsterfelijken is een verzamelobject van één of twee generaties eerder dan Royer. Het is porselein uit de Overgangsperiode en verwant aan de openwerkte kommen met deels blauwe decoraties waarvan Royer ook twee voorbeelden bezat (AK-NM-6913). In de Deense vorstelijke collectie komt een vergelijkbaar exemplaar voor dat al in 1690 is geïnventariseerd [Dam-Mikkelsen 1980, EAc 117, p. 168]. Hetzelfde geldt voor de Pruisische keurvorstelijke familie [Europa und die Kaiser von China 1985, nr. 4/5, p. 219]. Van een stemcup met een geheel vergelijkbare versiering is bekend dat Frederik III van Pruisen het tussen 1688 en 1718 verwierf [Onder den Oranje boom 1999, nr. 8/104]. En in Frakrijk had ‘Madame’, Henrietta Anne duchesse d’Orléans (1644-1670) een opengewerkte kom op voet, verfraaid met goud [Castellucio 2013, fig. 86]. Dit is dus een type voorwerp dat geschikt was voor dergelijke zeer vooraanstaande verzamelaars. Het is interessant dat ook Royer dit stuk – van belang als Chinees keramisch object, vanwege de iconografie van de afgebeelde figuren én als verzamelaarsobject van roemrijke voorgangers – aan zijn collectie kon toevoegen. Maar over de vraag of het inderdaad tot zijn collectie behoorde bestaat enige twijfel. David van der Kellen inventariseerde dit kopje in 1876 in het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden en schreef het toen in de inventaris in (met nummer 9217, na de overdracht in Amsterdam hernummerd: 6513). We gaan ervan uit dat al het porselein dat toen zonder duidelijk herkomstgegevens in het Kabinet stond, behoorde tot de grote porseleincollectie van Royer. Die was daar in 1816 zonder specificatie van de afzonderlijke stukken binnengekomen [Van Campen 2021, pp. 66-70]. Toch is er in dit geval wel reden voor twijfel: dit is geen ‘gewoon’ stuk porselein dat in Royers porseleinkamer thuishoorde, maar eerder een verzamelaarsstuk voor de studiecollectie. In de studiecollectie waren wel alle voorwerpen per stuk zorgvuldig beschreven in 1816. En in die beschrijving is dit kopje niet terug te vinden, waar men het verwachten zou: in de rubriek ‘Wit Porcelein en Porcelein beeldwerk’. Dus: in ieder geval afkomstig uit het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden vóór 1876, en misschien uit de collectie Royer.
Bronnen:
Europa und die Kaiser von China, Frankfurt am Main, 1985.
Christiaan J.A. Jörg, Chinese ceramics in the collection of the Rijksmuseum, Amsterdam : the Ming and Qing dynasties, Londen, 1997.
Onder den Oranje boom: Nederlandse kunst en cultuur aan Duitse vorstenhoven in de zeventiende en achttiende eeuw, Apeldoorn, 1999.
Stephane Castelluccio, Collecting Chinese and Japanese porcelain in pre-revolutionary Paris, Los Angeles, 2013.
Jan van Campen, Collecting China: Jean Theodore Royer (1737-1807), collections and Chinese studies, Hilversum, 2021.